Schrijfster Heleen van den Hoven woont al ruim dertig jaar in Nieuwegein. Onlangs kwam haar derde boek Het Tango algoritme uit. Toen haar kinderen nog klein waren, schreef Heleen De Troonladder en Losse tanden, enkele kinderboeken die spelen in de wijk Zuilenstein. Deze boeken zijn via onze webshop te koop. Voor de lezers van De Digitale Stad Nieuwegein tekent ze wekelijks haar spinsels op met haar schrijverspen.
Heleen van den Hoven voor het theehuisje langs het Merwedekanaal in Jutphaas
Deze keer deel vier van het vervolgverhaal over Reinhuizen CS. Vandaag in aflevering vier over de harde knal die Saar van Tellingen hoorde in de kelder van het kasteel en een nieuwe speler arriveert. Alle voorgaande aflevering over Reinhuizen CS kunt u hier lezen.
Geschrokken draai ik me om naar de schouw. Achter een wolk van witte rook schemert iets roods.
‘Niet spuiten!’ zegt de wolk.
Verbaasd laat ik mijn hand met de spuitbus allesreiniger zakken. Het is een erg aangename stem.
Dan trekt de wolk op en zie ik een heer staan in een lange, roodgouden kimono.
‘Sorry dat ik zo plotsteling verschijn, ik dacht dat het perron leeg was,’ zegt de heer. Hij klopt wat as van zijn schouders en zet een stap naar voren.
‘Het perron?’
‘Dit is toch Reinhuizen Centraal Station?’ Hij schudt een bos zwarte krullen naar achteren.
‘Dit is Reinhuizen Cleaning Services,’ begin ik. ‘Nee, dat klopt niet.’ Het is een erg aantrekkelijk heerschap en daar raak ik nogal van in de war, zeker als ze plotseling achter me verschijnen in de antieke schouw van een kasteel. ‘Daar ben ik van, van Reinhuizen Cleaning Services. Dit is kasteel Rijnhuizen.’
‘O, dan ben ik toch goed. Je weet het maar nooit tegenwoordig. Voordat je het weet reis je naar Wladiwostok. Hebben jullie problemen gehad met een kobold?’ Dit met een blik naar de emmer waarin nog wat groen slijm te zien is.
‘Dat zou me niets verbazen,’ zeg ik, want de avond neemt voortdurend vreemde wendingen.
De heer steekt een hand uit en ik zet mijn allesreiniger op de grond.
‘Mijn naam is Jan de Vries.’
Het had het minder vreemd gevonden als de vreemde snuiter Albus Perkamentus of Gandalf had geheten.
‘Saar Tellingen,’ zeg ik en ik schud zijn hand tot heel mijn arm ervan tintelt.
Ik vraag me af hoe dat komt, wanneer er achter ons een deur opengaat en er voetstappen klinken.
‘Jan! Ben je er al?’ Het is Lena van Tuijl.
‘Helemaal,’ zegt hij. ‘Hoewel het weinig had gescheeld of deze dame had me uitgewist met haar spuitbus.’
‘Saar!’
Ik heb Lena nog niet vaak in de war gezien. ‘Ik was vergeten dat jij er nog was. Ben je erg geschrokken?’
‘Alleen van de knal,’ zeg ik. De rest is een aangename verrassing die nu zijn kimono uittrekt en gespierde armen vol tattoos laat zien, een zwart t-shirt en een paar lange benen in jeans.
‘Dank voor de extra tijd,’ zegt Lena. ‘Die krijg je natuurlijk betaald. Jan, de vergadering is in de Alexanderzaal. Saar, loop maar even mee naar boven, dan laat ik je eruit.’
En zo loop ik achter de charmante Jan de Vries de trap op, en kan ik snel even in de hal kijken, voor ik door de grote deur het kasteel verlaat.
Vlak nadat ik de brug over ben, meen ik weer een knal te horen. Ik kijk om en zie een groen schijnsel achter de kelderramen, en uit de hoge schoorsteen kolkt een wolkje witte rook. Snel loop ik verder naar mijn fiets. Ik wist dat er overdag rare experimenten werden gedaan in het laboratorium, maar klaarblijkelijk is het ’s avonds in het kasteel ook niet pluis.
De volgende dagen gebeurt er weinig opmerkelijks, in het kasteel dan. In Jutphaas, de wijk waar ik woon, is een waterleiding gesprongen, en een deel van de straten staan blank. Telkens als het lek gerepareerd lijkt, gaat het ergens anders mis. Ik heb er weinig last van, ik ga gewoon met mijn schetsboek naar het kasteel. Het is druilerig weer, maar ik heb een thermoskan thee en ik nestel me daarmee in het theehuisje. Het ligt op een unieke plek, er stroomt water langs en onderdoor. Naast het huisje staan een paar treurbeuken, en ik heb me voorgenomen die te tekenen. Meestal voel ik me volkomen op mijn gemak in het theehuisje, en moet ik mezelf eraan herinneren dat ik werk te doen heb. Maar vandaag lukt het niet.
Zo gauw de zon door de wolken piept, ga ik naar buiten. Ik leg een vuilniszak op de natte bank en teken het theehuisje op de brug. Het is een tekening voor een sprookjesboek, en hij mist nog iets. Een paar enorme schouders, een bochel, twee ronde ogen, een deel van een gebogen knie. Langzaam vul ik de donkere holte onder de brug met trol.
Het verbaast me niet dat Lena van Tuijl aan het eind van de middag nieuwsgierig langskomt en tot mijn genoegen is ze niet alleen. Ze heeft Jan de Vries meegebracht en die vraagt beleefd of hij mijn werk mag zien. Dat mag.
Zodra ze de tekening zien, draaien ze zich om en kijken naar de brug.
‘Een trol,’ zegt Lena. ‘Dat had ik natuurlijk moeten weten, met die gebroken waterleiding.’
Wordt vervolgd